-
1 alive
adj. in leven; actief; waakzaam[ əlajv]2 actueel ⇒ in werking, geldig3 levendig ⇒ kwiek, actief♦voorbeelden:no man alive • geen levende ziel, niemandthe smartest woman alive • de slimste vrouw ter wereldthey'll skin us alive • ze villen ons levendkeep a matter alive • een zaak in de aandacht houdenalive and kicking • springlevendalive to • bewust/op de hoogte/doordrongen van 〈een feit enz.〉the town was alive with people • de stad krioelde van mensen -
2 the smartest woman alive
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский